Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Maar de Engel des HEEREN zeide tot Manoach: Indien gij Mij zult ophouden, Ik zal [18]van uw brood niet eten; en indien gij een brandoffer zult doen, dat zult gij den HEERE offeren. [19]Want Manoach wist niet, dat het een Engel des HEEREN was. 18. Dat is, van uw spijs. Alsof hij zeide: Dat bokje zou zijn of tot spijs voor mij, of tot een brandoffer. Nu heb ik geen spijs van doen, als zijnde geen mens maar een engel, ja Gods Zoon. Indien gij dan een brandoffer mij offert, dat zult gij Gode zelven opofferen, gevende daarmede te kennen dat hij waarachtig God was. Vergelijk vs.17,18,19, en vs.22,23. 19. Dit is de reden, waarom Manoach hem spijs had willen bereiden en voorzetten.